Een passage uit het boek De schijn-élite van de valse munters (2010) van Martin Bosma:
Het breed gedeelde beeld van de jaren zestig is dat iedereen loopt te demonstreren tegen Vietnam en zit te blowen in het Maagdenhuis. Maar de sixties hebben voor het grote publiek een heel andere betekenis. Het is de doorbraak van instituten als De Telegraaf, de TROS en de VVD. Het betekent de emancipatie van de gewone man uit de ketenen van de zuilen, maar dat houdt zeker geen ruk in naar links. Het is maar een kleine elite die radicaliseert, de gebalde vuist heft en roept om Che Guevara of Ho Chi Minh. 30 tot 50 procent van de Nederlandse studenten stemt in de jaren zeventig op de VVD of een van de voorlopers van het CDA. Volgens hoogleraar James Kennedy delen de meeste Nederlanders bijvoorbeeld het bewierookte Provo ergens in tussen ‘totalitaire nihilisten’ en ‘schorem van de straat’. Uit een nationaal bevolkingsonderzoek aan het einde van 1966 blijkt 71 procent van de geïnterviewden de provo’s te beschouwen als te lui om te werken, en 58 procent ziet hen als ‘herrieschoppers’. In Amerika gaat dat op een vergelijkbare manier. De grote protestbeweging tegen de oorlog in Vietnam verdwijnt als sneeuw voor de zon als de dienstplicht wordt afgeschaft. De studenten gaan weer naar college.
PvdA-ideoloog Jacques de Kadt schrijft later dat niet meer dan 10 procent van de Amerikaanse studenten aan de studentenbeweging heeft meegedaan. Hij duidt hen aan als de ‘Woodstock-kudde’, de ‘meest verwende groep van het Amerikaanse volk’._____